Delen via


Gebeurtenissen en gegevenskolommen opgeven voor een traceringsbestand (SQL Server Profiler)

van toepassing op:SQL ServerAzure SQL Managed Instance

In dit onderwerp wordt beschreven hoe u gebeurtenisklassen en gegevenskolommen voor traceringen opgeeft met behulp van SQL Server Profiler.

Om gebeurtenissen en gegevenskolommen voor een trace te specificeren

  1. Klik in het dialoogvenster eigenschappen van traceringseigenschappen of eigenschappen van traceringssjabloon op het tabblad Selectie van gebeurtenissen.

    Het tabblad Selectie van gebeurtenissen bevat een rasterbesturing. Het rasterbeheer is een tabel die elk van de traceerbare gebeurtenisklassen bevat. De tabel bevat één rij voor elke gebeurtenisklasse. De gebeurtenisklassen kunnen enigszins verschillen, afhankelijk van het type en de versie van de server waarmee u bent verbonden. De gebeurtenisklassen worden geïdentificeerd in de kolom Gebeurtenissenvan het raster en worden gegroepeerd op gebeurteniscategorie. De resterende kolommen bevatten de gegevenskolommen die voor elke gebeurtenisklasse kunnen worden geretourneerd.

  2. Gebruik op het tabblad Selectie van gebeurtenissende rasterbediening om gebeurtenissen en datakolommen toe te voegen aan of te verwijderen uit het traceringsbestand.

  3. Als u gebeurtenissen uit de tracering wilt verwijderen, schakelt u het selectievakje in de kolom Gebeurtenissen uit voor elke gebeurtenisklasse.

  4. Als u gebeurtenissen in een trace wilt opnemen, schakelt u het selectievakje in de kolom Gebeurtenissen voor elke gebeurtenisklasse in of controleert u een gegevenskolom die overeenkomt met een gebeurtenis.

Belangrijk

Als de tracering wordt gecorreleerd met gegevens van systeemmonitor of prestatiemeter, moeten zowel begintijd als eindtijd gegevenskolommen worden opgenomen in de trace.

Wanneer u een gebeurtenisklasse opneemt, wordt elke gekoppelde gegevenskolom ook opgenomen in de trace, als u het selectievakje hebt ingeschakeld dat overeenkomt met een gebeurtenis. Als u het selectievakje voor een bepaalde kolom hebt ingeschakeld, wordt alleen die kolom opgenomen in de tracering.

  1. Als u gegevenskolommen uit een gebeurtenisklasse wilt verwijderen, haalt u de selectievakjes weg uit de gegevenskolom in de rij van de gebeurtenisklasse, of u klikt met de rechtermuisknop op de kolomkop en kiest de optie Kolom deselecteren.

  2. U kunt eventueel filters toepassen op de tracering. Zie Gebeurtenissen filteren in een traceringslogboek (SQL Server Profiler) voor meer informatie

Zie ook

SQL Server Profiler