Werken met gevoelige gegevens voor .NET-toepassingen
Van toepassing op: System Center 2012 R2 Operations Manager, System Center 2012 - Operations Manager, System Center 2012 SP1 - Operations Manager
Hier zijn enkele manieren waarop u in System Center 2012 – Operations Manager kunt omgaan met gevoelige gegevens en .NET APM.
Gevoelige gegevens maskeren voor .NET-toepassingen
Door het maskeren van gevoelige gegevens kunt u een reguliere expressie gebruiken om veelvoorkomende parameters weg te filteren en * of een ander teken invoegen in plaats van de werkelijke waarde. Dit wordt gebruikt voor functies en uitzonderingen waar u gevoelige gegevens zou kunnen vastleggen, zoals creditcardgegevens, wachtwoorden en andere tot personen herleidbare gegevens.
Gevoelige gegevens voor .NET-toepassingen maskeren
-
U opent de .NET APM-sjabloon als volgt: klik in de Operations Manager-console in het navigatievenster op de knop Ontwerpen, vouw Management pack-objecten uit, klik op Regels en klik vervolgens op Bereik wijzigen aan de rechterkant van de informatiebalk om het huidige bereik te zien.
-
Selecteer op de pagina Bereik voor management pack-objecten instellen, selecteer Bewakingsagent .NET-toepassing voor het huidige bereik, en klik op OK.
-
Als u de eigenschap Regels voor gevoelige gegevens van de regel Configuratie APM-agent toepassen wilt onderdrukken, klikt u met de rechtermuisknop op Configuratie APM-agent toepassen. Selecteer vervolgens Onderdrukkingen, selecteer Regel onderdrukken en selecteer vervolgens Voor alle objecten van klasse: Bewakingsagent .NET-toepassing.
-
Selecteer op de pagina Onderdrukkingseigenschappen in de sectie Door onderdrukking bepaalde parameters de optie Regels voor gevoelige gegevens.
-
Voer in de rij Regels voor gevoelige gegevens in de kolom Onderdrukkingswaarde de formule in voor het masker dat u wilt toepassen, met de syntaxis <Hidden><Expression>((pwd|password)=?)[^;]*</Expression><CompareExpression>((pwd|password)=?)[^;]*</CompareExpression><Replacement>$1*****</Replacement><Type>all</Type></Hidden>, waarbij <Expression> en <CompareExpression> reguliere-expressiesyntaxis bevatten en <Replacement> de tekens definieert die moeten worden gebruikt bij het maskeren van de werkelijke waarde van de parameter.
-
Selecteer in de sectie Management pack een bestaand management pack, of maak een nieuw management pack waar de onderdrukking moet worden opgeslagen.
-
Klik op OK.
Voorkomen dat gevoelige gegevens worden verzameld
Als u deze gevoelige gegevens in het geheel niet wilt ontvangen, kunt u dit als volgt voorkomen. Sommige toepassingen geven gevoelige gegevens door die zijn ingebed in de uitzonderingen die worden gemeld of de parameters die worden verzameld. U kunt de gevoelige gegevens vermijden door bewaking voor bepaalde methoden uit te schakelen en het verzamelen van bepaalde uitzonderingen te beperken. U doet dit door het verzamelen van parameters door een methode uit te schakelen, of u schakelt het verzamelen van uitzonderingen uit bepaalde naamruimten of klassen uit.
Parameterverzameling van een methode uitschakelen
-
Open de .NET APM-sjabloon door in de Operations Manager-console in het navigatievenster op Ontwerpen te klikken. Klik op Management pack-sjablonen, klik op .NET APM, klik met de rechtermuisknop op de toepassingsgroep die u wilt wijzigen, en klik op Eigenschappen.
-
Klik op het tabblad Wat moet er worden bewaakt? het toepassings onderdeel dat u wilt wijzigen en klik op Aanpassen.
Notitie
Methoden kunnen ook worden gedefinieerd op toepassingsgroepniveau en worden toegepast op alle toepassingsonderdelen. Hiertoe volgt u dezelfde stappen nadat u op het tabblad Standaardinstellingen voor serverzijde op de knop Geavanceerde instellingen hebt geklikt.
-
Klik op de pagina Instellingen wijzigen op Methoden instellen. Geef de methodenaam op voor de functie waarvan u het verzamelen van parameters wilt uitschakelen, en wis het selectievakje Functieparameters verzamelen.
Als u niet wilt doorgaan met het bewaken van deze methode, wist u ook het selectievakje Bewaking inschakelen.
-
Klik op OK.
Verzameling van uitzonderingen uitschakelen
-
Open de .NET APM-sjabloon door in de Operations Manager-console in het navigatievenster op Ontwerpen te klikken. Klik op Management pack-sjablonen, klik op .NET APM, klik met de rechtermuisknop op de toepassingsgroep die u wilt wijzigen, en klik op Eigenschappen.
-
Klik op het tabblad Standaardinstellingen voor serverzijde op Geavanceerde instellingen.
-
Klik op de pagina Geavanceerde instellingen op Uitzonderingen bijhouden.
-
Klik op de pagina Lijst uitzonderingen bijhouden op Toevoegen, voer de naamruimte of klasse in waarvan u geen uitzonderingen meer wilt verzamelen en wis het selectievakje Bewaking inschakelen.
-
Klik op OK.