Delen via


Hoofdconcepten van Operations Manager

 

Van toepassing op: System Center 2012 R2 Operations Manager, System Center 2012 - Operations Manager, System Center 2012 SP1 - Operations Manager

Operations Manager, een onderdeel van Microsoft System Center 2012, is software die u helpt services, apparaten en bewerkingen voor vele computers te bewaken vanuit één console. In dit onderwerp worden basisconcepten over Operations Manager uitgelegd voor de beheerder die de infrastructuur van Operations Manager beheert en de operator die de computers in uw bedrijf bewaakt en ondersteunt.

Wat Operations Manager doet

Bedrijven, zowel grote als kleine, zijn gewoonlijk afhankelijk van de services en toepassingen die hun computeromgeving biedt. IT-afdelingen zijn verantwoordelijk voor het garanderen van de prestaties en beschikbaarheid van die kritieke services en toepassingen. Dat betekent dat IT-afdelingen moeten weten wanneer er een probleem is, identificeren waar het probleem zich bevindt en uitzoeken wat het probleem veroorzaakt, idealiter voordat de gebruikers van de toepassingen de problemen tegenkomen. Hoe meer computers en apparaten het bedrijf heeft, hoe moeilijker deze taak wordt.

Door Operations Manager te gebruiken in de omgeving wordt het gemakkelijker meerdere computers, apparaten, services en toepassingen te bewaken. De Operations-console, die in de onderstaande afbeelding wordt getoond, maakt het mogelijk de status, prestaties en beschikbaarheid van alle bewaakte objecten in de omgeving te controleren, en helpt u problemen te identificeren en op te lossen.

Monitoring overview page of console

Notitie

Zie Using the Operations Manager Consoles (De Operations Manager-consoles gebruiken) in de Operations Guide (Operations-handleiding).

Operations Manager laat u weten welke bewaakte objecten niet in orde zijn, verzendt waarschuwingen wanneer er problemen worden geïdentificeerd en geeft informatie om u te helpen de oorzaak van een probleem en mogelijke oplossingen te identificeren. Als administrator configureert u wat wordt bewaakt door computers en apparaten te selecteren die moeten worden bewaakt, en management packs te importeren voor het bewaken van specifieke functies en toepassingen. Voordat u kunt beslissen welke objecten u wilt bewaken en waarop, moet u weten welke functies de Operations Manager-infrastructuur bevat en hoe Operations Manager werkt.

De Operations Manager-infrastructuur

Door Operations Manager te installeren wordt een nieuwe beheergroep gemaakt. De beheergroep is de basiseenheid voor functionaliteit. Een beheergroep bestaat minimaal uit een beheerserver, de operationele database en de rapportagedatawarehouse-database.

  • De beheerserver is het centrale punt voor het beheren van de beheergroep en het communiceren met de database. Wanneer u de Operations-console opent en verbinding maakt met een beheergroep, maakt u verbinding met een beheerserver voor die beheergroep. Afhankelijk van de grootte van uw computeromgeving kan een beheergroep één of meer beheerservers bevatten.

  • De Operationele database is een SQL Server-database die alle configuratiegegevens voor de beheergroep bevat en waar alle bewakingsgegevens worden opgeslagen die voor de beheergroep worden verzameld en verwerkt. In de operationele database worden korte-termijngegevens bewaard, standaard gedurende 7 dagen.

  • De datawarehouse-database is een SQL Server-database waar bewakings- en waarschuwingsgegevens worden opgeslagen voor historische doeleinden. Gegevens die naar de Operations Manager-Database worden geschreven worden ook naar de datawarehouse-database geschreven, zodat rapporten altijd actuele gegevens bevatten. In de datawarehouse-database worden lange-termijngegevens bewaard.

Wanneer de rapportagefunctionaliteit van Operations Manager is geïnstalleerd, bevat de beheergroep ook een rapportserver, die rapporten opbouwt en presenteert op basis van de gegevens in de datawarehouse-database.

Deze kernonderdelen van een beheergroep kunnen zich op één server bevinden, of gedistribueerd zijn over meerdere servers, zoals de volgende afbeelding laat zien.

Beheergroep op een of meer servers

Zie Operations Manager 2012 Deployment Guide (Implementatiehandleiding voor Operations Manager 2012) voor informatie over het installeren van beheergroepfuncties.

Beheerservers

De rol van de beheerserver is het beheren van de beheergroepconfiguratie, beheren van en communiceren met agents, en communiceren met de databases in de beheergroep.

De beheergroep kan meerdere beheerservers bevatten, om extra capaciteit en voortdurende beschikbaarheid te bieden. Wanneer er twee of meer beheerservers aan een beheergroep worden toegevoegd, worden de beheerservers onderdeel van een resourcegroep, en wordt het werk verdeeld over de leden van de groep. Als een lid van de resourcegroep uitvalt, nemen andere leden van de resourcegroep de werkbelasting over. Wanneer een nieuwe beheerserver wordt toegevoegd, neemt de nieuwe beheerserver automatisch een deel van het werk van bestaande leden van de resourcegroep over. Alle leden van de resourcegroep beheren een aparte set externe objecten. Twee leden van dezelfde groep beheren nooit tegelijkertijd hetzelfde object.

Een speciaal type beheerserver is de gatewayserver. Een gatewayserver maakt het mogelijk computers in niet-vertrouwde domeinen te beheren. Zie voor meer informatie Monitoring Across Untrusted Boundaries (Bewaken over niet-vertrouwde grenzen).

Agents

Een Operations Manager-agent is een service die op een computer is geïnstalleerd. De agent verzamelt gegevens, vergelijkt steekproefgegevens met vooraf gedefinieerde waarden, maakt waarschuwingen en voert reacties uit. Een beheerserver ontvangt en distribueert configuraties naar agents op bewaakte computers.

Elke agent rapporteert aan een beheerserver in de beheergroep. Deze beheerserver wordt de primaire beheerserver van de agent genoemd.

Agents bewaken gegevensbronnen op de bewaakte computer en verzamelen gegevens op basis van de configuratie die naar een agent worden verstuurd vanuit de beheerserver ervan. De agent berekent ook de status van de bewaakte computer en objecten op de bewaakte computer, en rapporteert deze aan de beheerserver. Wanneer de status van een bewaakt object verandert of aan andere criteria wordt voldaan, kan er vanuit de agent een waarschuwing worden gegenereerd. Dit laat operators weten dat er iets aandacht vereist. Door statusgegevens over het bewaakte object aan de beheerserver door te geven, geeft de agent een actueel beeld van de status van het apparaat en alle toepassingen die er worden gehost.

Een agent kan worden geconfigureerd om op te treden as een proxy-agent. Een proxy-agent is een agent die gegevens naar een beheerserver kan doorsturen namens een andere computer of netwerkapparaat dan zijn hostcomputer. Zo kan een agent die op het fysieke knooppunt van een SQL-cluster is geïnstalleerd, worden ingeschakeld om op te treden als proxy om de clusterresource te bewaken. Proxy-agents maken het mogelijk computers en apparaten te bewaken waarop geen agent kan worden geïnstalleerd. Zie Bewaking zonder agents voor meer informatie.

Services

Op een bewaakte computer wordt de Operations Manager-agent vermeld als de System Center Management Health-service. De System Center Management Health-service verzamelt prestatiegegevens, voert taken uit, enzovoort. Zelfs als de service niet kan communiceren met de beheerservice waaraan de service rapporteert, blijft deze actief en plaatst de verzamelde gegevens en gebeurtenissen in een wachtrij op de schijf van de bewaakte computer. Wanneer de verbinding wordt hersteld, verzendt de System Center Management Health-service de verzamelde gegevens en gebeurtenissen naar de beheerserver.

Notitie

De System Center Management Health-service wordt ook wel de Health Service genoemd.

De System Center Management Health-service wordt ook uitgevoerd op beheerservers. Op een beheerserver voert de System Center Management Health-service bewakingswerkstromen uit en beheert referenties. Om werkstromen uit te voeren, initieert System Center Management Health-service MonitoringHost.exe-processen met opgegeven referenties. Deze processen bewaken en verzamelen gebeurtenislogboekgegevens, prestatiemetergegevens, WMI-gegevens (Windows Management Instrumentation) en voert acties zoals scripts uit.

Beheerservers voeren ook de System Center Data Access-service en de System Center Management Configuration-service uit.

De System Center Data Access-service biedt de Operations-console toegang tot de operationele database en schrijft gegevens naar de database.

De System Center Management Configuration-service beheert de relaties en topologie van de beheergroep. De service distribueert ook management packs naar bewaakte objecten.

Management packs

De werkstromen die de System Center Management-service uitvoert, worden gedefinieerd door management packs. Management packs definiëren de informatie die die agent verzamelt en aan de beheerserver retourneert voor een bepaalde toepassing of technologie. Zo bevat het BizTalk Server management pack regels en monitors die gegevens en bewerkingen verzamelen en evalueren die belangrijk zijn om de goede werking en efficiëntie van de BizTalk Server-toepassing te verzekeren.

Nadat Operations Manager een agent op een computer heeft geïnstalleerd, verstuurt het een eerste configuratie naar de agent. De eerste configuratie bevat objectdetecties uit management packs. Het management pack definieert de soorten objecten, zoals toepassingen en functies, die worden bewaakt op door Operations Manager gedetecteerde computers. Agents verzenden gegevens naar de beheerserver die de exemplaren van op de computer gedetecteerde objecten identificeren. De beheerserver stuurt de agents vervolgens de elementen van management packs die van toepassing zijn op de gedetecteerde objecten voor elke computer, zoals regels en monitors.

Een regel definieert de gebeurtenissen en prestatiegegevens die van computers worden verzameld, en wat er gebeurt met de verzamelde informatie. U kunt zich regels het eenvoudigst voorstellen als als/dan-instructies. Een management pack voor een toepassing kan bijvoorbeeld regels bevatten als de volgende:

  • Als in het gebeurtenislogboek een bericht verschijnt dat de toepassing wordt afgesloten, geef dan een waarschuwing.

  • Als het uploaden van een bronbestand mislukt, verzamel dan de gebeurtenis die deze fout heeft veroorzaakt.

Zoals deze voorbeelden laten zien, kunnen regels waarschuwingen maken en gebeurtenissen of prestatiegegevens verzamelen, die de agents vervolgens doorsturen naar de beheerserver. Regels kunnen ook scripts uitvoeren, zodat een regel bijvoorbeeld kan proberen een toepassing waarin een fout is opgetreden, opnieuw op te starten.

Gedetecteerde objecten hebben een status, die in de Operations-console wordt weergegeven als groen (geslaagd of goed), geel (waarschuwing) of rood (kritiek of slecht). Monitors definiëren de statussen voor bepaalde aspecten van het bewaakte object. Zo kan een monitor voor schijfcapaciteit bijvoorbeeld groen definiëren als minder dan 85% vol, geel als meer dan 85% vol en rood als meer dan 90% vol. Een monitor kan worden geconfigureerd om een waarschuwing te genereren wanneer er een statuswijziging optreedt.

Hoe objecten worden gedetecteerd en bewaakt

De volgende afbeelding bevat een vereenvoudigde illustratie van de manier waarop objecten worden gedetecteerd en bewaakt.

Diagram van detectie en bewaking

  1. De administrator configureert Operations Manager om te zoeken naar te beheren computers. Zie Managing Discovery and Agents (Detectie en agents beheren) voor meer informatie over het detecteren van computers.

  2. Computers die aan de opgegeven criteria voldoen en nog niet worden beheerd, worden geïdentificeerd.

  3. Er wordt een Operations Manager-agent geïnstalleerd op de gedetecteerde computer.

  4. De agent vraagt configuratiegegevens op, en de beheerserver stuurt de agent configuratiegegevens uit geïnstalleerde management packs die te detecteren klassen bevatten. Als er bijvoorbeeld management packs voor het Windows Server-besturingssysteem zijn geïnstalleerd, verzendt de beheerserver de besturingssysteemklassen naar de agent.

  5. De agent vergelijkt de configuratiegegevens met de computer, identificeert de objecten die de agent detecteert, en retourneert de informatie naar de beheerserver. De agent kan bijvoorbeeld aan de beheerserver retourneren dat er zich een exemplaar van het besturingssysteem Windows Server 2008 R2 op de computer bevindt.

  6. De beheerserver stuurt de agent alle bewakingslogica uit geïnstalleerde management packs die van toepassing is op de gedetecteerde objecten. Zo ontvangt de agent in dit voorbeeld alle bewakingslogica die van toepassing is op Windows Server 2008 R2.

  7. De agent past de bewakingslogica (zoals regels en monitors) toe, voert werkstromen uit en retourneert gegevens naar de beheerserver.

  8. Als er wijzigingen optreden in gedetecteerde objecten, zoals het toevoegen of verwijderen van toepassingen, verzendt de agent de bijgewerkte informatie naar de beheerserver, die vervolgens bijgewerkte bewakingslogica terugstuurt.

Notitie

Operations Manager kan ook netwerkapparaten en UNIX- en Linux-computers detecteren en bewaken en voorzien in bewaking zonder agent. Zie Operations Manager Monitoring Scenarios (Operations Manager-bewakingsscenario's) in de Operations Guide voor meer informatie.

Communicatie tussen agents en beheerservers

De Operations Manager-agent verzendt waarschuwings- en detectiegegevens naar de primaire beheerserver, die op zijn beurt de gegevens naar de operationele database schrijft. De agent verzendt ook gebeurtenis-, prestatie- en statusgegevens naar de primaire beheerserver van de betreffende agent. De beheerserver schrijft de gegevens tegelijkertijd naar de operationele database en de datawarehouse-database.

De agent verzendt gegevens conform de schemaparameters voor elke regel en monitor. Voor geoptimaliseerde verzamelingsregels worden gegevens alleen overgedragen als een steekproef van een prestatiemeteritem met een opgegeven tolerantie, bijvoorbeeld 10%, van de vorige steekproef afwijkt. Dit reduceert de hoeveelheid netwerkverkeer en het volume aan gegevens dat in de operationele database wordt opgeslagen.

Alle agents verzenden bovendien regelmatig (standaard elke 60 seconden) een gegevenspakket, heartbeat genaamd, naar de beheerserver. Het doel van de heartbeat is het valideren van de beschikbaarheid van de agent en de communicatie tussen de agent en de beheerserver. Zie How Heartbeats Work in Operations Manager (Hoe heartbeats werken in Operations Manager) voor meer informatie over heartbeats.

Voor elke agent wordt door Operations een health-service-watcher uitgevoerd, die de status van de externe health-service vanuit beheerserverperspectief bewaakt.

Andere bronnen voor Operations Manager