<element assert>
Hiermee geeft u op of een berichtvak moet worden weergegeven wanneer u de Debug.Assert methode aanroept. Hiermee geeft u ook de naam op van het bestand waarnaar berichten moeten worden geschreven.
<configuratie>
<system.diagnostics>
<Beweren>
Syntax
<assert assertuienabled="true|false" logfilename="file name"/>
Kenmerken en elementen
In de volgende secties worden kenmerken, onderliggende elementen en bovenliggende elementen beschreven.
Kenmerken
Kenmerk | Beschrijving |
---|---|
assertuienabled |
Optioneel kenmerk. Hiermee geeft u op of een berichtvak moet worden weergegeven wanneer de methode Debug.Assertonwaar oplevert. |
logfilename |
Optioneel kenmerk. Hiermee geeft u de naam van het bestand om het bericht naar te schrijven als Debug.Assert resulteert in false. |
kenmerk assertuienabled
Waarde | Beschrijving |
---|---|
true |
Hiermee wordt het berichtvak weergegeven. Dit is de standaardinstelling. |
false |
Het berichtvak wordt niet weergegeven. |
Onderliggende elementen
Geen.
Bovenliggende elementen
Element | Beschrijving |
---|---|
configuration |
Het hoofdelement in elk configuratiebestand dat wordt gebruikt door de common language runtime en .NET Framework toepassingen. |
system.diagnostics |
Hiermee geeft u traceerlisteners op die berichten verzamelen, opslaan en routeren en het niveau waarop een traceringsswitch is ingesteld. |
Opmerkingen
Beide kenmerken in het <assert-element> zijn optioneel. U kunt berichtvakken uitschakelen zonder een bestand op te geven waarnaar de berichten moeten worden geschreven, of u kunt een bestand opgeven waarnaar berichten moeten worden geschreven terwijl u berichtvakken ingeschakeld laat.
Voorbeeld
In het volgende voorbeeld ziet u hoe u het weergeven van berichtvakken uitschakelt wanneer u Debug.Assert aanroept en de berichten naar c:\log.txt
schrijft.
<configuration>
<system.diagnostics>
<assert assertuienabled="false" logfilename="c:\log.txt"/>
</system.diagnostics>
</configuration>