Delen via


Omgevingsvariabelen gebruiken met Azure AI-services

In deze handleiding ziet u hoe u omgevingsvariabelen instelt en ophaalt voor uw Azure AI-servicesreferenties wanneer u toepassingen test.

Belangrijk

Als u een API-sleutel gebruikt, slaat u deze veilig op ergens anders op, zoals in Azure Key Vault. Neem de API-sleutel niet rechtstreeks in uw code op en plaats deze nooit openbaar.

Zie Aanvragen verifiëren bij Azure AI-services voor meer informatie over beveiliging van AI-services.

Een omgevingsvariabele instellen

Als u omgevingsvariabelen wilt instellen, gebruikt u een van de volgende opdrachten, waarbij de ENVIRONMENT_VARIABLE_KEY benoemde sleutel is en value de waarde is die is opgeslagen in de omgevingsvariabele.

Gebruik de volgende opdracht om een persistente omgevingsvariabele te maken en toe te wijzen, op basis van de invoerwaarde.

:: Assigns the env var to the value
setx ENVIRONMENT_VARIABLE_KEY "value"

Gebruik in een nieuw exemplaar van de opdrachtprompt de volgende opdracht om de omgevingsvariabele te lezen.

:: Prints the env var value
echo %ENVIRONMENT_VARIABLE_KEY%

Tip

Nadat u een omgevingsvariabele hebt ingesteld, start u uw IDE (Integrated Development Environment) opnieuw op om ervoor te zorgen dat de zojuist toegevoegde omgevingsvariabelen beschikbaar zijn.

Een omgevingsvariabele ophalen

Als u een omgevingsvariabele in uw code wilt gebruiken, moet deze in het geheugen worden gelezen. Gebruik een van de volgende codefragmenten, afhankelijk van de taal die u gebruikt. Deze codefragmenten laten zien hoe u een omgevingsvariabele krijgt op basis van de ENVIRONMENT_VARIABLE_KEY en de waarde toewijst aan een programmavariabele met de naam value.

Zie Environment.GetEnvironmentVariable voor meer informatie.

using static System.Environment;

class Program
{
    static void Main()
    {
        // Get the named env var, and assign it to the value variable
        var value =
            GetEnvironmentVariable(
                "ENVIRONMENT_VARIABLE_KEY");
    }
}

Volgende stappen